"De Hunebedbouwers"

De beroemde schoolplaat van J.H. Isings uit 1959. Hoewel tegenwoordig sommige details anders ingevuld zouden worden, geeft de tekening nog steeds een indrukwekkende impressie van een prehistorische nederzetting in het Drenthe van zo'n 55 eeuwen geleden.

We gaan terug naar ca. 3300 v.C. Afgebeeld is het dagelijkse leven in één van de eerste Drentse dorpen. Het hunebed zien we onopvallend op de achtergrond tussen de schuur en de boerderij. Eén van de mannen komt met zijn zoon terug van de jacht en heeft een wolf geschoten. De andere draagt een ploeg op zijn schouder. Ze worden opgewacht door een oudere man met een in een houten steel gevatte stenen bijl in z'n hand. De gevelde bomen op de voorgrond laten het resultaat van zijn arbeid zien. Eén vrouw spint wol terwijl de andere bezig is versieringen op een trechterbeker te graveren. Om haar heen zien we andere pottenbakkersproducten.

Wat weten we eigenlijk van dit volk?. We weten dat de prehistorische Drent vanaf omstreeks 3400 vC. overging van jagen en verzamelen tot landbouw en veeteelt en dat hij boerderijen ging bouwen om in te wonen. Een ware culturele revolutie! Op de plaat zien we zo'n boerderij. Afmetingen van zo'n 6 bij 15 m., drie vertrekken, een frame van houten palen, muren van leem en vlechtwerk en een rieten dak. (De plaggenhutten van 100 jaar geleden in Drenthe waren van mindere kwaliteit!). De akkers bevonden zich in de onmiddellijke omgeving. Hierop verbouwden ze eenkoorn- en emmertarwe, vlas, gerst, erwten, linzen en bonen. De veestapel bestond uit runderen (waaronder ossen als trekvee), varkens, geiten en schapen. Kippen kwamen pas een paar eeuwen later, maar ook toen al kenden ze de hond als hun trouwe viervoeter. En één ding is zeker: ze verstonden de kunst van pottenbakken!. De meest voorkomende pot had een trechtervormige hals en daar danken ze nu hun naam aan: De Trechterbeker (TRB)-cultuur. Eigenlijk doet dat onrecht aan de grote varieteit van hun overige keramische producten: de emmers, schouderpotten, schalen, kraaghalsflesjes en zuigflesjes.

Bij gebrek aan metalen waren de gereedschappen van been en hout, maar in de eerste plaats van steen zoals graniet voor maalstenen en lopers. De vuurstenen in de Drentse bodem waren goed genoeg voor schrapers, sikkels en pijlpunten, maar niet voor de grote bijlen. Die kwamen via ruilhandel van broedervolken in Sleeswijk en Denemarken en later ook uit vuursteenmijnen in het huidige Zuid-Limburg (Rijckholt). Van deze trechterbekervolken hadden ze waarschijnlijk ook de kunst van het bouwen van megalitische grafkelders geleerd want daarmee hadden ze in die regio's al een paar generaties ervaring.

Trechterbekermensen waren kort van stuk (ca.1,65 m.) In de grotere hunebedden konden ze rechtop staan! Uitzonderingen daar gelaten werden ze niet ouder dan zo'n 35 à 40 jaar. Dat was anderhalve eeuw geleden in Europa trouwens weinig gunstiger. Desondanks was het een welvarend volk. Dus weg met het ouderwetse idee van een woest, met knotsen zwaaiend en in dierenhuiden gehulde bevolking! Om met het meest recente hunebeddenboek te spreken: "Het hele culturele complex van de TRB-Westgroep straalt beslist de vitaliteit en het zelfbewustzijn uit van een hoog ontwikkelde maatschappij". Dus ook weg met de onterechte schaamte van sommige Drenten over hun afkomst. De tegenwoordige Drent kan trots zijn op zijn voorouders!